jueves, 10 de enero de 2019

Pensioenen in El Salvador, deel 1


Er is tegenwoordig heel wat onrust in El Salvador rondom de pensioenen. El Salvador was het op één na laatste land van Latijns Amerika dat een pensioen stelsel invoerde. Maar ook dat (verschillende keren hervormde) systeem wordt nu in vraag gesteld. Zeker als de privé ondernemers het hele systeem willen privatiseren (lees: met de miljoenen winst gaan lopen).

Om een totaal beeld te hebben van dit moeilijke thema, wilden we in drie afleveringen de geschiedenis, de hervormingen en het laatste voorstel beschrijven. Dus even geduld om alles op een rijtje te hebben.

Voor het eerste deel hebben we ons gebaseerd op een artikel van Alexis en Marcelo in “Wordpress”. Ook een analyse over de actuele situatie van de UCA heeft ons geholpen tot een beter inzicht. Veel leesplezier.

Pensioen regelingen in El Salvador.
Voor het eerst was er in El Salvador sprake van een sociale zekerheid in het jaar 1911. Toen werd een eerste wet goedgekeurd die moest leiden tot een welvaarstaat. Het was een wet die de werknemers economische bescherming gaf tegen arbeidsongevallen, maar dan wel alleen voor overheid functionarissen. De burgemeesters en de rechters moesten instaan voor het naleven van de wet, maar gezien de wet geschreven was voor mensen in administratieve functies, was er geen gevaar dat de verzekering moest worden toegepast.

Pas jaren later had de rest van de bevolking toegang tot dezelfde rechten. In het begin van de 20ste eeuw werden het Burgerwetboek en de Arbeiders wetgeving goedgekeurd. Een beetje laat, want die rechten stonden al in de grondwet van 1886, maar werden pas 25 a 30 jaren later in wetten omgezet. Maar ook dan nog hadden die wetten geen betekenis, want de overgrote meerderheid van de mensen werkten op de koffieplantages van de super rijken, en daar heerste het feodaal systeem. De grootgrondbezitters betaalden met een eigen betaalmiddel dat alleen geldig was binnen de eigen koffieplantages. De banken hadden wel een nationale munt, maar de boeren op de plantages ontvingen die niet.

Het was pas na 1920 dat de arbeiders zich gingen verenigen in vakbonden om hogere lonen te eisen. Die waren immers erg laag geworden door de koffie crisis midden de jaren 20. Ook werd er voor het eerst gestaakt door bakkers, schoenmakers, metsers, timmerlui en kleermakers tussen 1920 en 1924. Echter alles zonder enig resultaat. El Salvador tekende in 1923 in Washington het “Vredes en Vriendschap Verdrag” om sociale zekerheid te bieden in alle landen van Amerika. Maar de hervormingen zijn nooit gerealiseerd.

Uit onvrede werd in 1924 de FRTES opgericht (de Regionale Federatie van Arbeiders van El Salvador). Later smolt die samen in de COCA (de Centraal Amerikaanse Confederatie). De FRTES kreeg de politieke steun van de Labour partij die was opgericht door de politicus Arturo Araujo midden de jaren 20. Araujo sympathiseerde met de sociaal-democratische ideeën van de Engelse Labour Party, maar dan gebaseerd op de ideeën van de schrijver Alberto Masferrer, die daarna ook de campagneleider was voor de president kandidaat Araujo in 1930. “Ieder mens heeft het recht op een “minimaal leven” v.w.b. voedsel, woning, werk en opvoeding”. Tot op vandaag wordt Masferrer gezien als een illuster persoon in El Salvador. Geen dictator is er in geslaagd zijn naam te laten verdwijnen. 

Het was in 1927, onder het bewind van Pio Romero Bosque en onder druk van de FRTES dat  de “Wet ter bescherming van werknemers in de Handel” werd goedgekeurd. Voor het eerst dus een wet die niet overheid gebonden werknemers beschermde. Pas in 1942 kregen ook de journalisten dergelijke bescherming. 

In 1930 werd de eerste Burger Pensioen wet goedgekeurd. De eerste keer dat een wet economische bescherming bood aan arbeiders op gevorderde leeftijd. Jammer echter dat die weet opnieuw uitsluitend bedoeld was voor mensen die in een of andere overheidsinstelling werkten. De grote meerderheid van de arbeiders viel dus opnieuw uit de boot. Alleen werknemers uit de handelssector en overheid waren door vorige wetten beschermd. De eerste volkstelling van 1930 gaf aan dat 60% van de bevolking op het platteland woonde en dus boeren waren. Ook was het toen duidelijk dat 95.4% van de bevolking arm was, steeds volgens diezelfde volkstelling.

In maart 1931 werd Araujo president. Hoewel zijn regeringsprogramma steunde op de sociale politiek die Alberto Masferrer had ontworpen, moest Araujo het hoofd bieden aan de fiscale crisis die in het land heerste, als gevolg van de economische crisis in de hele wereld, maar speciaal in El Salvador door de sterke daling van de koffie prijzen. 90% van de export van El Salvador was koffie. De prijzen waren zo laag dat vele koffie producenten zelfs niet meer gingen oogsten. Dus werden ook geen boeren aangetrokken om de koffie te plukken of in het ander geval kregen de plukkers een veel lager loon. Dus werden alle verkiezingsbeloften van Arujo op de lange baan geschoven (met name het eerlijk verdelen van het land voor de boeren), werden de salarissen verlaagd (met name voor de militairen) en heel veel regeringsfunctionarissen werden ontslagen.
Het gevolg van die maatregelen was een totale ontevredenheid onder de bevolking die uitmondde in een staatsgreep in december 1931 onder leiding van het leger en de grote koffieboeren. Generaal Maximiliano Hernández werd door het leger als staatshoofd aangesteld. Hij begon met een dictatuur die 13 jaar duurde en zich daarna voortsleepte in nieuwe militaire regeringen die eindigden met de staatsgreep tegen president Romero in 1979. Hernández verhoogde de salarissen van de militairen niet en zeker verbeterde hij de sociale condities van het bolk niet. Integendeel, hij regeerde met repressieve politiek.

Op 22 en 23 januari van 1922 vielen verschillende boeren, hopeloos geworden  door de werkloosheid en de honger, verschillende regeringsgebouwen aan: kazernes, telegraaf, gemeentehuizen; ze plunderden de huizen van de grootgrondbezitters en lokale winkels, vooral dan in het westen van het land. De regering zette het leger in om die opstandjes de kop in te drukken en organiseerde “Burger Garde”, groepen gewapende jongeren. Systematisch werden boeren en indiaanse bevolking uitgeroeid onder het voorwendsel dat ze “verdacht werden deel te hebben genomen aan de opstandjes of ermee sympathiseerden”. Er bestaan geen officiële cijfers van het aantal door de regering vermoorde mensen, maar, afhankelijk van de bron spreekt men van tussen de 5000 a 35 duizend indianen die vermoord werden. Een van de slachtoffers was Augusto Farabundo Martí, een vakbondsleider die hielp bij de oprichting van de FRTS en leider was van de communistische partij van El Salvador. De regering verklaarde dat de boeren opstandjes georganiseerd waren door de communistische partij en dus werd de partij verboden. Wat zeker waar is: de indiaanse bevolking van El Salvador werd door de dictator uitgeroeid. De weinigen die de genocide overleefden durfden de indiaanse klederdracht niet meer te dragen uit schrik alleen daarom vermoord te worden. Dat is dan ook de reden waarom men nu in El Salvador geen mensen ziet in indiaanse klederdracht, in tegenstelling met Guatemala, waar de meerderheid van de bevolking fier is op hun tradities.

Hernández Martínez blijft bekend omwille van de repressie, de etnocide, zijn bewondering voor fascistische Europese regeringen, meer speciaal voor Hitler en Mussolini (ook al werd El Salvador in die periode en onder druk van de V.S. lid van “De Geallieerden”). Ondanks alles slaagde hij erin, dank zij de uitvoer naar de V.S. tijdens de tweede wereld oorlog, hervormingen door te voeren en de economie nieuw leven in te blazen. Hij richtte de Centrale Bank op die de nationale munt, de Colon, moest uitgeven, betaalde vrijwel alle buitenlandse schulden af, waardoor er meer fiscale middelen ter beschikking stonden om krediet instellingen in het leven te roepen die de boeren leningen konden geven (Cajas de Crédito Rural); hij zette projecten op voor volkshuisvesting betaalbaar voor arbeiders en verhoogde de koffie productie.

Precies die laatste maatregel viel slecht bij de grootgrondbezitters die eigenlijk wilden diversifiëren en ook industrialiseren. Zijn dictatuur, versterkt door een één partijen stelsel, was een rem voor de grootgrondbezitters en de ontwikkeling van het land. De andere kant van het volk was ook ontevreden want er werd bij elke verkiezing fraude gepleegd en omwille van de repressie. In 1944, midden in een algemene staking die gesteund werd door de militairen en de grootgrondbezitters, nam Hernández ontslag en vertrok hij naar Guatemala.

Daarna volgden er twee tijdelijke regeringen alvorens er opnieuw verkiezingen werden uitgeschreven. Generaal Salvador Castaneda Castro werd president in 1945 en voerde de grondwet van 1886 opnieuw in, zij het met enkele kleine hervormingen. Bijvoorbeeld werd nu in de grondwet opgenomen dat de Staat verplicht is om de sociale zekerheid te garanderen, maar dan allen voor werknemers die afhankelijk zijn van een werknemer. Dus niet alleen meer voor functionarissen. Ook moesten er zekerheden gecreëerd worden tegen werkongevallen. Goede voornemens, maar die bestonden alleen op papier. Ze werden niet onder Castaneda gerealiseerd. 

Castaneda werd afgezet omdat hij een jaartje langer wilde regeren dan toegestaan. Een Revolutionaire Raad nam de regering over in 1949 en die keurde eindelijk de Wet op Sociale Zekerheid goed, gesteund op de hervormingen (op papier) van 1945 en dan werd de ISSS (Salvadoraans Instituut voor Sociale Zekerheid) opgericht. Dat instituut bestaat tot op heden. Alle mensen die afhangen van een werkgever kunnen van de gezondheidszorgen van het ISSS gebruik maken. Het was helemaal niet duidelijk hoeveel ieder moest betalen: de werkgever, de werknemer en de overheid. Pas drie jaar later werd daaraan gewerkt.

Oprichting van het pensioen systeem: sociale vooruitgang met beperkte dekking.

Luitenant Kolonel Oscar Osorio was lid van de Revolutionaire Raad en werd in 1950 gekozen tot president. In 1953 keurde men een nieuwe wet goed die stelde dat de “sociale zekerheid een overheidsservice is, met verplicht karakter, ten voordele van alle arbeiders die van een werkgever afhangen”. Voor het eerst kwam El Salvador op de lijst te staan van de Latijns Amerikaanse landen die sociale voorzieningen en bescherming aanbieden. Wel een beetje laat, want Argentinië bv. begon er al mee in 1919.

De vakbonden van El Salvador, gewoonlijk beschuldigd “communist” te zijn en door de verschillende militaire dictaturen vervolgd, bleven druk zetten voor nieuwe sociale hervormingen en zodoende het welzijn van de arbeiders te verzekeren. Een van die vakbonden, “ANDES 21 de junio” (een vakbond van leerkrachten) organiseerde een staking van 58 dagen in het begin van het jaar 1968 om een gezondheids regeling voor de leerkrachten te eisen. Het Congres kon niet anders dan de wet (Ley del Magisterio) “Wet voor de Leerkrachten” goed te keuren en die verzekerde wat de vakbond had opgeëist. Tegelijk werd een wet goedgekeurd die arbeiders het recht op pensioen gaf. El Salvador was daarmee het voorlaatste land van Latijns Amerika die een pensioenwet goedkeurde.

Maar, de leerkrachten waren niet in de nieuwe wet inbegrepen. Geen pensioen due voor leraren of regerings functionarissen. Dat recht werd hen pas toegekend in het jaar 1975, toen men de “INPEP” (Nationaal Instituut voor Pensioenen voor Staatsbedienden). Pas in 1978 werden de leerkrachten daar ook toegelaten. Heel wat staatsinstellingen hadden hun eigen sociaal systeem. Sommigen zorgden dat hun bedienden een gezondheid verzekering hadden; het leger has een eigen pensioenfonds (IPSFA) dat nog steeds bestaat.

En toen kwam de burgeroorlog (1980 tot 1992). Wat er dan gebeurde krijgen jullie in een volgende aflevering te lezen. Feit is dat en nu grote onrust bestaat in het land over een voorstel van nieuwe hervormingen (lees: privatisering) van de pensioenen.

Heel veel groetjes van
Rosa (Guadalupe) en Willibrord (Guillermo)

No hay comentarios: