Er is tegenwoordig
heel wat onrust in El Salvador rondom de pensioenen. El Salvador was het op één
na laatste land van Latijns Amerika dat een pensioen stelsel invoerde. Maar ook
dat (verschillende keren hervormde) systeem wordt nu in vraag gesteld. Zeker
als de privé ondernemers het hele systeem willen privatiseren (lees: met de miljoenen
winst gaan lopen).
Om een totaal beeld
te hebben van dit moeilijke thema, wilden we in drie afleveringen de
geschiedenis, de hervormingen en het laatste voorstel beschrijven. Dus even
geduld om alles op een rijtje te hebben.
Voor het eerste
deel hebben we ons gebaseerd op een artikel van Alexis en Marcelo in “Wordpress”.
Ook een analyse over de actuele situatie van de UCA heeft ons geholpen tot een
beter inzicht. Veel leesplezier.
Pensioen
regelingen in El Salvador.
Voor het eerst was er in El Salvador sprake van een
sociale zekerheid in het jaar 1911. Toen werd een eerste wet goedgekeurd die
moest leiden tot een welvaarstaat. Het was een wet die de werknemers
economische bescherming gaf tegen arbeidsongevallen, maar dan wel alleen voor
overheid functionarissen. De burgemeesters en de rechters moesten instaan voor
het naleven van de wet, maar gezien de wet geschreven was voor mensen in
administratieve functies, was er geen gevaar dat de verzekering moest worden
toegepast.
Pas jaren later had de rest
van de bevolking toegang tot dezelfde rechten. In het begin van de 20ste eeuw
werden het Burgerwetboek en de Arbeiders wetgeving goedgekeurd. Een beetje
laat, want die rechten stonden al in de grondwet van 1886, maar werden pas 25 a
30 jaren later in wetten omgezet. Maar ook dan nog hadden die wetten geen
betekenis, want de overgrote meerderheid van de mensen werkten op de
koffieplantages van de super rijken, en daar heerste het feodaal systeem. De
grootgrondbezitters betaalden met een eigen betaalmiddel dat alleen geldig was
binnen de eigen koffieplantages. De banken hadden wel een nationale munt, maar
de boeren op de plantages ontvingen die niet.
Het was pas na 1920 dat de
arbeiders zich gingen verenigen in vakbonden om hogere lonen te eisen. Die
waren immers erg laag geworden door de koffie crisis midden de jaren 20. Ook
werd er voor het eerst gestaakt door bakkers, schoenmakers, metsers, timmerlui
en kleermakers tussen 1920 en 1924. Echter alles zonder enig resultaat. El
Salvador tekende in 1923 in Washington het “Vredes en Vriendschap Verdrag” om
sociale zekerheid te bieden in alle landen van Amerika. Maar de hervormingen
zijn nooit gerealiseerd.
Uit onvrede werd in 1924 de
FRTES opgericht (de Regionale Federatie van Arbeiders van El Salvador). Later
smolt die samen in de COCA (de Centraal Amerikaanse Confederatie). De FRTES
kreeg de politieke steun van de Labour partij die was opgericht door de
politicus Arturo Araujo midden de jaren 20. Araujo sympathiseerde met de
sociaal-democratische ideeën van de Engelse Labour Party, maar dan gebaseerd op
de ideeën van de schrijver Alberto Masferrer, die daarna ook de campagneleider
was voor de president kandidaat Araujo in 1930. “Ieder mens heeft het recht op
een “minimaal leven” v.w.b. voedsel, woning, werk en opvoeding”. Tot op vandaag
wordt Masferrer gezien als een illuster persoon in El Salvador. Geen dictator
is er in geslaagd zijn naam te laten verdwijnen.
Het was in 1927, onder het
bewind van Pio Romero Bosque en onder druk van de FRTES dat de “Wet ter bescherming van werknemers in de
Handel” werd goedgekeurd. Voor het eerst dus een wet die niet overheid gebonden
werknemers beschermde. Pas in 1942 kregen ook de journalisten dergelijke
bescherming.
In 1930 werd de eerste
Burger Pensioen wet goedgekeurd. De eerste keer dat een wet economische
bescherming bood aan arbeiders op gevorderde leeftijd. Jammer echter dat die
weet opnieuw uitsluitend bedoeld was voor mensen die in een of andere
overheidsinstelling werkten. De grote meerderheid van de arbeiders viel dus
opnieuw uit de boot. Alleen werknemers uit de handelssector en overheid waren
door vorige wetten beschermd. De eerste volkstelling van 1930 gaf aan dat 60%
van de bevolking op het platteland woonde en dus boeren waren. Ook was het toen
duidelijk dat 95.4% van de bevolking arm was, steeds volgens diezelfde
volkstelling.
In maart 1931 werd Araujo
president. Hoewel zijn regeringsprogramma steunde op de sociale politiek die
Alberto Masferrer had ontworpen, moest Araujo het hoofd bieden aan de fiscale
crisis die in het land heerste, als gevolg van de economische crisis in de hele
wereld, maar speciaal in El Salvador door de sterke daling van de koffie
prijzen. 90% van de export van El Salvador was koffie. De prijzen waren zo laag
dat vele koffie producenten zelfs niet meer gingen oogsten. Dus werden ook geen
boeren aangetrokken om de koffie te plukken of in het ander geval kregen de
plukkers een veel lager loon. Dus werden alle verkiezingsbeloften van Arujo op
de lange baan geschoven (met name het eerlijk verdelen van het land voor de
boeren), werden de salarissen verlaagd (met name voor de militairen) en heel
veel regeringsfunctionarissen werden ontslagen.
Het gevolg van die
maatregelen was een totale ontevredenheid onder de bevolking die uitmondde in
een staatsgreep in december 1931 onder leiding van het leger en de grote
koffieboeren. Generaal Maximiliano Hernández werd door het leger als
staatshoofd aangesteld. Hij begon met een dictatuur die 13 jaar duurde en zich
daarna voortsleepte in nieuwe militaire regeringen die eindigden met de
staatsgreep tegen president Romero in 1979. Hernández verhoogde de salarissen
van de militairen niet en zeker verbeterde hij de sociale condities van het
bolk niet. Integendeel, hij regeerde met repressieve politiek.
Op 22 en 23 januari van
1922 vielen verschillende boeren, hopeloos geworden door de werkloosheid en de honger,
verschillende regeringsgebouwen aan: kazernes, telegraaf, gemeentehuizen; ze
plunderden de huizen van de grootgrondbezitters en lokale winkels, vooral dan
in het westen van het land. De regering zette het leger in om die opstandjes de
kop in te drukken en organiseerde “Burger Garde”, groepen gewapende jongeren. Systematisch
werden boeren en indiaanse bevolking uitgeroeid onder het voorwendsel dat ze
“verdacht werden deel te hebben genomen aan de opstandjes of ermee
sympathiseerden”. Er bestaan geen officiële cijfers van het aantal door de
regering vermoorde mensen, maar, afhankelijk van de bron spreekt men van tussen
de 5000 a 35 duizend indianen die vermoord werden. Een van de slachtoffers was
Augusto Farabundo Martí, een vakbondsleider die hielp bij de oprichting van de
FRTS en leider was van de communistische partij van El Salvador. De regering
verklaarde dat de boeren opstandjes georganiseerd waren door de communistische
partij en dus werd de partij verboden. Wat zeker waar is: de indiaanse
bevolking van El Salvador werd door de dictator uitgeroeid. De weinigen die de
genocide overleefden durfden de indiaanse klederdracht niet meer te dragen uit
schrik alleen daarom vermoord te worden. Dat is dan ook de reden waarom men nu
in El Salvador geen mensen ziet in indiaanse klederdracht, in tegenstelling met
Guatemala, waar de meerderheid van de bevolking fier is op hun tradities.
Hernández Martínez blijft
bekend omwille van de repressie, de etnocide, zijn bewondering voor fascistische
Europese regeringen, meer speciaal voor Hitler en Mussolini (ook al werd El
Salvador in die periode en onder druk van de V.S. lid van “De Geallieerden”).
Ondanks alles slaagde hij erin, dank zij de uitvoer naar de V.S. tijdens de
tweede wereld oorlog, hervormingen door te voeren en de economie nieuw leven in
te blazen. Hij richtte de Centrale Bank op die de nationale munt, de Colon,
moest uitgeven, betaalde vrijwel alle buitenlandse schulden af, waardoor er
meer fiscale middelen ter beschikking stonden om krediet instellingen in het
leven te roepen die de boeren leningen konden geven (Cajas de Crédito Rural);
hij zette projecten op voor volkshuisvesting betaalbaar voor arbeiders en
verhoogde de koffie productie.
Precies die laatste
maatregel viel slecht bij de grootgrondbezitters die eigenlijk wilden
diversifiëren en ook industrialiseren. Zijn dictatuur, versterkt door een één
partijen stelsel, was een rem voor de grootgrondbezitters en de ontwikkeling
van het land. De andere kant van het volk was ook ontevreden want er werd bij
elke verkiezing fraude gepleegd en omwille van de repressie. In 1944, midden in
een algemene staking die gesteund werd door de militairen en de
grootgrondbezitters, nam Hernández ontslag en vertrok hij naar Guatemala.
Daarna volgden er twee tijdelijke
regeringen alvorens er opnieuw verkiezingen werden uitgeschreven. Generaal
Salvador Castaneda Castro werd president in 1945 en voerde de grondwet van 1886
opnieuw in, zij het met enkele kleine hervormingen. Bijvoorbeeld werd nu in de
grondwet opgenomen dat de Staat verplicht is om de sociale zekerheid te
garanderen, maar dan allen voor werknemers die afhankelijk zijn van een
werknemer. Dus niet alleen meer voor functionarissen. Ook moesten er zekerheden
gecreëerd worden tegen werkongevallen. Goede voornemens, maar die bestonden
alleen op papier. Ze werden niet onder Castaneda gerealiseerd.
Castaneda werd afgezet
omdat hij een jaartje langer wilde regeren dan toegestaan. Een Revolutionaire
Raad nam de regering over in 1949 en die keurde eindelijk de Wet op Sociale
Zekerheid goed, gesteund op de hervormingen (op papier) van 1945 en dan werd de
ISSS (Salvadoraans Instituut voor Sociale Zekerheid) opgericht. Dat instituut
bestaat tot op heden. Alle mensen die afhangen van een werkgever kunnen van de
gezondheidszorgen van het ISSS gebruik maken. Het was helemaal niet duidelijk
hoeveel ieder moest betalen: de werkgever, de werknemer en de overheid. Pas drie
jaar later werd daaraan gewerkt.
Oprichting van het pensioen systeem: sociale
vooruitgang met beperkte dekking.
Luitenant Kolonel Oscar
Osorio was lid van de Revolutionaire Raad en werd in 1950 gekozen tot
president. In 1953 keurde men een nieuwe wet goed die stelde dat de “sociale
zekerheid een overheidsservice is, met verplicht karakter, ten voordele van
alle arbeiders die van een werkgever afhangen”. Voor het eerst kwam El Salvador
op de lijst te staan van de Latijns Amerikaanse landen die sociale
voorzieningen en bescherming aanbieden. Wel een beetje laat, want Argentinië
bv. begon er al mee in 1919.
De
vakbonden van El Salvador, gewoonlijk beschuldigd “communist” te zijn en door
de verschillende militaire dictaturen vervolgd, bleven druk zetten voor nieuwe
sociale hervormingen en zodoende het welzijn van de arbeiders te verzekeren.
Een van die vakbonden, “ANDES 21 de junio” (een vakbond van leerkrachten) organiseerde
een staking van 58 dagen in het begin van het jaar 1968 om een gezondheids
regeling voor de leerkrachten te eisen. Het Congres kon niet anders dan de wet
(Ley del Magisterio) “Wet voor de Leerkrachten” goed te keuren en die
verzekerde wat de vakbond had opgeëist. Tegelijk werd een wet goedgekeurd die
arbeiders het recht op pensioen gaf. El Salvador was daarmee het voorlaatste
land van Latijns Amerika die een pensioenwet goedkeurde.
Maar,
de leerkrachten waren niet in de nieuwe wet inbegrepen. Geen pensioen due voor
leraren of regerings functionarissen. Dat recht werd hen pas toegekend in het
jaar 1975, toen men de “INPEP” (Nationaal Instituut voor Pensioenen voor
Staatsbedienden). Pas in 1978 werden de leerkrachten daar ook toegelaten. Heel
wat staatsinstellingen hadden hun eigen sociaal systeem. Sommigen zorgden dat
hun bedienden een gezondheid verzekering hadden; het leger has een eigen pensioenfonds
(IPSFA) dat nog steeds bestaat.
En
toen kwam de burgeroorlog (1980 tot 1992). Wat er dan gebeurde krijgen jullie
in een volgende aflevering te lezen. Feit is dat en nu grote onrust bestaat in
het land over een voorstel van nieuwe hervormingen (lees: privatisering) van de
pensioenen.
Heel
veel groetjes van
Rosa
(Guadalupe) en Willibrord (Guillermo)
No hay comentarios:
Publicar un comentario